De toepassing van het tarief van 12% op nieuwe woongebieden in Vlaanderen is discriminerend en contraproductief.
Het is niet zeker dat de recente verlaging van de registratierechten tot 3% (in plaats van 6%) voor mensen die voor de eerste keer een woning kopen in het Vlaams Gewest zal leiden tot een reële daling van de vastgoedprijzen. Deze maatregel zal zelfs contraproductieve gevolgen hebben voor de economische activiteit en de bouwsector.
Een verlaging van de indirecte belastingen, indien deze niet gekoppeld is aan een economische dynamiek, kan immers tot gevolg hebben dat de prijzen stijgen en dit dus uiteindelijk een toegevoegde waarde betekent voor de verkoper. Dit betekent dat de maatregel zijn doel dus niet bereikt. In dit geval is de verhoging van de registratierechten van 10% tot 12% voor de secundaire markt vanaf de tweede verwerving of het tweede bezit van onroerend goed logischer vanuit fiscaal en maatschappelijk oogpunt.
Anderzijds lijkt de toepassing van het tarief van 12% op de overdracht van bouwgronden volkomen misplaatst. Aangezien het gaat om gebouwen, waarop 21% BTW geheven zal worden, is het betreurenswaardig dat de primaire woonsector – de bouw – eens te meer wordt gediscrimineerd, terwijl het gaat om een economische activiteit die middelen genereert voor de Staat en zijn Gewesten.
De maatregel van de Vlaamse regering om de registratierechten te verlagen van 5% naar 1% voor kopers die voor het eerst een woning kopen en die ook van plan zijn om hun toekomstige woning ingrijpend te renoveren op energiegebied, moet toegejuicht worden. De verplichting om gebouwen in Vlaanderen te renoveren bij een overdracht (bv. een verkoop) is ook een maatregel die bijdraagt tot zowel de economische activiteit als de gewenste milieudoelstellingen.
Onroerendgoedbelasting moet oordeelkundig toegepast worden om tot echte toegankelijkheid van woningen en energie-efficiënte renovatie en bouw te komen.